11-25-2004, 12:30 PM
Reactie van bezoeker 'Marco', geïmporteerd van het oude forum:
De Hall-sensor.
In 1879 heeft dhr. E. Hall ontdekt dat de beweging van de ladingsdragers in een magnetisch veld van richting kan worden veranderd, zodat er een extra spanning kan worden verkregen afhankelijk van de sterkte van het heersende magnetische veld.
Deze spanning, de hallspanning, die opgewekt wordt loopt niet parallel aan de stroomrichting van de oorspronkelijke ladingdragers en kan als stuurspanning dienen voor het ontstekingssignaal.
Simpel uitgelegd is de werking als volgt:
De hallgenerator bestaat uit een IC-drager met het hall-IC aan de ene zijde en aan de andere zijde een magneet. Tussen het hall-IC en de magneet is een luchtspleet van een paar mm.
Er zal een magnetisch veld vloeien door de luchtspleet en het Hall-IC.
Tussen de luchtspleet draait en rotor met uitsparingen, in de vorm van een deksletje. De uitsparingen draaien tussen de spleet door. Hierdoor zal er een wisselend magnetisch veld ontstaan als de uitsparing van de rotor tussen de luchtspleet van de hallsensor komt en als vervolgens het magnetisch veld wordt onderbroken als de uitsparing weer verdwijnt uit de luchtspleet van de hallsensor.
Nu ontstaat er een stroompulsje in het hall-IC en gaat versterkt naar de ontstekingsmodule.
De opgewekte hallspanning is een klein spanning en niet direct geschikt om te kunnen worden gebruikt.
Daarom heeft men in de hallsensor een IC ingebouwd om te voorkomen dat het signaal tussen de hallsensor en de versterker stoorsignalen kan opvangen die het hallsignaal kunnen verstoren. Dan zou de ontsteking niet betrouwbaar werken.
Halfgeleiders zijn zeer gevoelig voor temperatuursinvloeden en kunnen in combinatie met andere externe invloeden andere elektronische eigenschappen krijgen of geheel defect raken.
Daarom kunnen hallsensoren als ze in een fase van defect raken komen, een onbetrouwbaar signaal gaan produceren. Dit is vaak te merken bij BMW aan een afwijking van de toerenteller, deze wordt door de hallsensor aangestuurd.
Groetjes,
Marco
De Hall-sensor.
In 1879 heeft dhr. E. Hall ontdekt dat de beweging van de ladingsdragers in een magnetisch veld van richting kan worden veranderd, zodat er een extra spanning kan worden verkregen afhankelijk van de sterkte van het heersende magnetische veld.
Deze spanning, de hallspanning, die opgewekt wordt loopt niet parallel aan de stroomrichting van de oorspronkelijke ladingdragers en kan als stuurspanning dienen voor het ontstekingssignaal.
Simpel uitgelegd is de werking als volgt:
De hallgenerator bestaat uit een IC-drager met het hall-IC aan de ene zijde en aan de andere zijde een magneet. Tussen het hall-IC en de magneet is een luchtspleet van een paar mm.
Er zal een magnetisch veld vloeien door de luchtspleet en het Hall-IC.
Tussen de luchtspleet draait en rotor met uitsparingen, in de vorm van een deksletje. De uitsparingen draaien tussen de spleet door. Hierdoor zal er een wisselend magnetisch veld ontstaan als de uitsparing van de rotor tussen de luchtspleet van de hallsensor komt en als vervolgens het magnetisch veld wordt onderbroken als de uitsparing weer verdwijnt uit de luchtspleet van de hallsensor.
Nu ontstaat er een stroompulsje in het hall-IC en gaat versterkt naar de ontstekingsmodule.
De opgewekte hallspanning is een klein spanning en niet direct geschikt om te kunnen worden gebruikt.
Daarom heeft men in de hallsensor een IC ingebouwd om te voorkomen dat het signaal tussen de hallsensor en de versterker stoorsignalen kan opvangen die het hallsignaal kunnen verstoren. Dan zou de ontsteking niet betrouwbaar werken.
Halfgeleiders zijn zeer gevoelig voor temperatuursinvloeden en kunnen in combinatie met andere externe invloeden andere elektronische eigenschappen krijgen of geheel defect raken.
Daarom kunnen hallsensoren als ze in een fase van defect raken komen, een onbetrouwbaar signaal gaan produceren. Dit is vaak te merken bij BMW aan een afwijking van de toerenteller, deze wordt door de hallsensor aangestuurd.
Groetjes,
Marco